Vorig jaar vergeleek ik mijn leven met een ravijn waar ik probeerde uit te klimmen. Ik kwam steeds hoger, en viel daarom ook steeds dieper; want altijd kwam ik weer op de bodem terecht.
Intussen heb ik de top, geloof ik, wel bereikt. Ik kan me tenminste niet voorstellen dat het ooit mooier zal worden. Vallen doe ik niet meer, tegenwoordig slinger ik als een pendule heen en weer tussen verdriet en een gevoel dat ooit naast geluk heeft gelegen. Meestal voel ik me fijn, erg fijn zelfs, tevreden, voldaan over de dingen die ik doe, blij met mijn omgeving. Maar dan gebeurt er iets, meestal een futiliteit, waardoor de slinger opeens weer helemaal de andere kant op vliegt.
Op dit moment heb ik dat ook, al is de aanleiding deze keer geen futiliteit. Het is Coby’s verjaardag. Tijd voor verdriet, herinneringen, en daar dwars doorheen toch ook blijdschap om die fantastische jaren die we samen hebben beleefd. Het waren er veel te weinig, maar zo intens gelukkig.
Ik weet niet waar ze is. Is er een Hemel, zoals ze zelf dacht? Is er reïncarnatie? Is er niets? Is de dood het einde van het leven, of is het alleen maar het einde van een hoofdstuk?
Ik weet het niet. Het enige wat ik weet, is dat ze niet hier is, waar ze zou moeten zijn.