Vroeger vergeleek ik ons leven met een bergwandeling. Het uitzicht was prachtig, en er viel onderweg van alles te zien. We genoten volop. Pas als het grind onder onze voeten een beetje begon te schuiven, dan realiseerden we ons weer de diepte van het ravijn naast ons.
Vandaag, terwijl ik door Deventer wandelde besefte ik dat de vergelijking nog steeds opgaat. Het pad werd de laatste maanden voortdurend smaller en smaller, het grind begon steeds meer te schuiven, we kregen steeds meer moeite om overeind te blijven.
19 April, ’s ochtends om tien uur gebeurde het onvermijdelijke. We vielen samen in de diepte. Coby overleed en ik bleef zwaargewond op de bodem van het ravijn liggen.
Tijd om op te krabbelen krijg je niet. Terwijl je nog kreunend op de grond ligt, moet er van alles gedaan en geregeld worden. Je hebt daar een full-time baan aan. Huilen doe je op afbetaling, tussen “het werk” door.
Pas na de uitvaart kun je voorzichtig proberen om overeind te komen. Beetje bij beetje lukt dat. Zodra je weer mans genoeg bent om te lopen, probeer je uit dat dal te kruipen. Je sleept je moeizaam een stukje tegen de helling van dat ravijn op. Na een paar meter glijd je onherroepelijk weer uit, en vind je jezelf snikkend terug op de bodem. Een stukje verderop probeer je het weer, en komt iets hoger. Maar weer val je, en nu dieper omdat je al wat hoger was gekomen.
En zo gaat dat door, iedere dag weer. Steeds kom je iets hoger, maar iedere keer val je dieper en harder terug.
4 Dagen op rij heb ik zulke smakkers gemaakt.
Gisteren, geheel volgens het protocol de diepste val. Ik was op bezoek bij dierbare vrienden; ook hun dochter, die ik nooit eerder had gezien, was erbij met haar 2 kinderen. De dag begon super, koffie gedronken, gehuild om en veel gepraat over Coby. Emotioneel, maar beheersbaar, fijn. Ik had de tissues, die ik tegenwoordig altijd bij me heb, niet eens nodig. Even gevoetbald met de kinderen. Ik maakte vorderingen, dacht ik in mijn onschuld.
Tot het tijd was om te eten. Toen drong opeens met een dreun tot me door: “Wat zou Coby hiervan hebben genoten. Van deze gesprekken, van die kinderen, van de hele dag.”
Het hele plezier, het fijne gevoel was weg, vervangen door ontreddering, verdriet en liters traanvocht. Een heerlijke dag eindigde in een keiharde smak van 10 hoog weer helemaal naar de bodem.
Ik ben weg gegaan en vroeg me onderweg af of ik nog wel mijn best wilde doen om uit dat dal te komen. Of dit leven nog wel de moeite van die inspanning waard was.
En vandaag, wandelend in Deventer en piekerend over de zin van mijn leven, kwam ik in een straatje terecht, met een verse muurschildering, met de tekst:
Al blijft ons één nauwe straat
waardoor we mogen gaan
Boven die straat
staat toch de héle hemel