Iedere keer als ik denk helemaal klaar te zijn met ’toen’, en als ik me dus stort op andere leuke dingen, dan schiet me steevast weer iets te binnen dat nog bewaard moet worden voor de geschiedenisboeken.
Wat mij vandaag, of eigenlijk vannacht, te binnen schoot:
Eén van de leden van het Vernieuwde Nog Betere Bestuur is niet alleen ‘enigszins zwaarwichtig’, maar heeft ook een eigenschap waar ik heel wat keren profijt van heb gehad.
Hij heeft namelijk een ingebouwde leugendetector. Als hij liegt, en dat gebeurt nogal eens, dan gaat dat steevast gepaard met een hevige kuchaanval. Hij zal dat waarschijnlijk nog steeds doen. Ik heb het tientallen jaren lang meegemaakt en dat soort gewoontes verdwijnt meestal niet zomaar.
Dat kuchje kreeg ik in mijn laatste werkzame weken steeds vaker te horen. In die tijd was ik de administratie voor de zoveelste keer aan het controleren om te zien waar het geld nu weer aan werd weg gesmeten. Dat kuchje beloofde dus wat.
De ordners had ik allemaal al doorgenomen en de louche posten die ik daarin had gevonden, had ik al verwerkt in een spreadsheet. Het enige dat ik nog moest doen was de boekhoudcomputer doorspitten. Dat wilde ik thuis doen. Omdat er nog wat facturen gemaakt moesten worden, liet ik weten dat ik hem twee dagen later voor een dag of drie mee zou nemen.
De volgende dag bleek de boekhoudcomputer verdwenen te zijn. “Ja, kuch, kuch, ik heb hem zelf mee naar huis genomen, kuch, kuch, want als je vragen hebt, dan hoef je alleen maar even op te bellen, dan kunnen we je het zó uitleggen, kuch, Kuch, KUCH.”
Dat deed de deur dicht. Dit was flogging a dead horse.
Toen wist ik dat ik nog maar één ding kon doen om mijn eigen vege lijf te redden: Weg wezen, ongeacht de gevolgen.