Ik loop voor het eerst dit jaar over de Levante boulevard in Benidorm. Het is 11 uur in de ochtend, maar de dag is al volop begonnen en Benidorm was erop voorbereid. De zon schijnt behaaglijk, overal koeren, tjilpen, fluiten en zingen vogels. De strandstoelen staan al uren klaar en er zijn er al veel van bezet.
Op de terrassen zitten de eerste bezoekers: trotse, keurig geklede en gekapte Spanjaarden netjes rechtop in hun stoel achter een kopje koffie met een glaasje Brandy of Licor Cuarenta y Tres.
Engelsen hangen in vrije-fantasie feesttenues achter een pintje bier, terwijl ze alweer druk met elkaar aan het praten en aan het lachen zijn, met hun stembanden op minstens 100 dB. Ze zijn hier meestal maar vijf dagen, maar vieren feest genoeg om een heel jaar lang op te teren.
Hier en daar zitten vrouwen met een broek die 20 cm te lang is voor een korte broek en 20 cm te kort voor een lange broek, en met minstens evenveel centimeters te veel om hun toch al royaal uitgevoerde achterwerken.
Hun mannen gaan meestal gehuld in een korte broek die nog steeds, net als vroeger bij moeder thuis, op de groei is gekocht. Daarboven een handig vest met zo veel mogelijk zakken, en op het hoofd een hoed die duidelijk moet maken dat ze het bloed van Indiana Jones in de aderen hebben. Fietsen met zijtassen bevestigen dat ze kampeerders zijn die met hun camper of caravan bivakkeren op een van de campings. Kan niet missen, het zijn Nederlanders.
Ze zwijgen intens, maar hun blikken maken duidelijk dat ze al het plezier dat ze om zich heen zien, afkeuren. Vakantie is een serieuze bezigheid waarbij lachen niet past. Ze drinken hun kopje koffie dan ook zonder suiker en zonder plezier. Hun genoegen vinden ze in het afkeuren van de pleziertjes van anderen. Het is een dubbel genoegen, want het kost niets.

Benidorm in vol bedrijf; een genot om te zien. En pas deze vakantie begin ik te begrijpen wat Benidorm voor me betekent. Benidorm is nog steeds geen vakantiebestemming voor me, maar wel een verdraaid prettig tweede thuis. Benidorm dat alles is waar ik vroeger een hekel aan had. Ik voel me fijn, tevreden, bijna gelukkig zelfs. Geluk is verboden, er staat een boete op die betaald moet worden met tranen. Dat heb ik niet bedacht; de natuur heeft dat gedaan, of de evolutie of een Schepper. Een boete voor te hard rijden, daar kies je voor; maar verdriet overkomt je. Daar kies je niet voor, tenzij je krankzinnig bent.

Maar een vreemde ervaring is het wel, dat de tranen over mijn wangen druppelen, en ik me toch fijn blijf voelen. Ik heb nooit geweten dat je op het zelfde moment verdriet en plezier kunt voelen. “Wat moeten de mensen nu van me denken?” vraag ik me af.
Meteen besef ik dat juist die vraag altijd voor ellende heeft gezorgd. Van jongsaf aan, wordt onze houding bepaald door anderen. In gesprekken moeten we rekening houden met de mening van de gesprekspartners, praat nooit over politiek want stel je voor dat je de verkeerde partij afkraakt, nooit in je neus peuteren als er iemand in de buurt is, zorg altijd dat je kleren schoon zijn, praat altijd met twee woorden. De Schepper schijnt ooit een gebruiksaanwijzing van ongeveer 20 regels te hebben gedicteerd, maar daar hadden we niet genoeg aan dus werkten we die basisprincipes in de loop van de beschaving uit tot tientallen meters wetboeken, waarin tot op de milimeter nauwkeurig beschreven staat hoe we ons dienen te gedragen, binnenshuis en buitenshuis op straat, in het verkeer, in het zakenleven. Alles wat wèl mag, en alles wat niét mag, tot in de kleinste details beschreven. Daar kan God nog wat van leren, met die paar lullige Geboden van Hem.

Gelukkig heeft niet alleen De Schepper gefaald bij het schrijven van het Handboek voor de Mens, ook onze wetgever bleek broddelwerk te hebben geleverd. Daarin werd verandering gebracht in 1939 toen Amy Groskamp-ten Have haar meesterwerk Hoe hoort het eigenlijk? uitbracht.
Eindelijk werd de beschaving zelf gedefinieerd. Hoe loop je een trap op, of af? Hoe houd je een vork vast, met de punten omhoog of omlaag? Draag je een pak of een kostuum? Wie spreek je hoe aan? Waarin deponeer je je kleine of grote boodschappen? In een toilet, WC of plee? Hoe stel je je aan iemand voor? En wie neemt daartoe het initiatief? Hoe eet je soep? Met de lepel van je af of met de lepel naar je toe? Allemaal prangende vragen waar onze lot in hoge mate van afhankelijk is. Want wie een fout maakt, maakt daarmee zichzelf onsterfelijk belachelijk. Je reputatie en carrière kunnen er vanaf hangen. Wie zich niet fatsoenlijk weet te gedragen, is kansloos. Dank zij Amy is niemand meer kansloos; sinds 1939 is fatsoen voor een habbekrats te koop in de betere boekwinkels. 1939. Terwijl Europa in brand stond, zat Amy in haar salon te definiëren waar beschaving echt om draait.

Wat hebben we eigenlijk aan al die regeltjes? Waarom hebben we die bedacht? Waarom lopen mensen die al die regeltjes uit het hoofd hebben geleerd naast hun schoenen van verwaandheid? Er zijn zelfs mensen die hun inkomen verdienen met etiquette-onderricht; die daar zelfs de hele wereld voor over reizen. Ben je een beter mens als je weet hoe je een vork moet vasthouden? Bestaat er trouwens een universele-regel-voor-het-vasthouden-van-een-vork? Zodra we de grens over zijn gelden weer andere regeltjes, moeten we die vork opeens anders beetpakken, of helemaal laten liggen en met de hand eten, wel de rechter hand graag, de linker hand heeft een andere functie. Met afschuw wordt gekeken naar wie zo onfatsoenlijk is om linkshandig het eten naar de mond te brengen. Een paar grenzen oostelijker verandert dat alweer; daar mogen we niet met vork en mes eten en ook niet met de handen. Daar eten we met stokjes. Wie dat niet voor elkaar krijgt, daar wordt zachtjes om gegiecheld. En opeens moet je daar slurpen, boeren, rochelen en je neus ophalen in plaats van snuiten. Een zakdoek, hier het symbool van beschaving en hygiëne is daar opeens het toonbeeld van vies en onfatsoenlijk.

Fatsoen is niets anders dan een lullig pakketje bij elkaar gegrabbelde afspraakjes, die van land tot land, van streek tot streek, van plaats tot plaats, en van mens tot mens variëren. De functie? God zal het weten, hoewel ik zelfs dat betwijfel. De enige reden die ik kan bedenken is dat we een smoes hebben om elkaar te kunnen veroordelen, want daar draait het leven om. Wie een ander de grond in kan boren, voelt zich op slag een beter mens.

Alleen kleine kinderen en demente bejaarden kunnen zichzelf zijn. Kleine kinderen moeten nog geprogrammeerd worden, en hoogbejaarden zijn het programma vergeten. Zalig zijn de armen van geest. Zij hoeven zich nergens zorgen om te maken. Maar iedereen tussen de peutertijd en dementie heeft zich te gedragen zoals het “hoort”, of wat daar op die plek voor doorgaat .

Neem als voorbeeld het begroetingsritueel. Eskimo’s doen het met hun neuzen, honden ook trouwens maar op een heel andere manier, Oosterlingen buigen waarbij ieder land weer andere buigingshoeken voorschrijft die ook weer kunnen afhangen van het standsverschil, Indianen steken een hand op en zeggen “Ugh”, en wij beschaafde westerlingen schudden elkaar de hand – de hand waarmee we de hele dag door onze ongewassen mobieltjes bedienen, geld beetpakken dat door honderden andere ongewassen handen is gegaan, de hand waarmee we zonder het te beseffen ettelijke keren door onze haren strijken, zweet afvegen, toetsenbord en muis bedienen waar maar zelden een doekje overheen wordt gehaald, kortom het smerigste lichaamdeel dat we hebben. Met die handen wisselen we niet alleen beleefdheid uit, maar ook voldoende bacteriën voor een paar weken ziekteverlof. Maar beschaafd is het wel.

Natuurlijk zijn er een paar universele gedragsregels. Je mag elkaar bijvoorbeeld niet vermoorden of bestelen. Wat fatsoen betreft is die Bijbel zo gek nog niet. De Tien Geboden en de Zeven Werken van Barmhartigheid zijn goed beschouwd alles wat je nodig hebt. Kortweg zou je alle elementaire regels kunnen samenvatten in: je mag elkaar niet benadelen, ga redelijk met elkaar om en zorg voor elkaar in tijden van nood. In de kranten, en op het internet kunnen we zien hoe we daar mee omgaan. In het verkeer gunnen we elkaar geen milimeter; iedere dag worden er honderden ongelukken veroorzaakt uit egoïsme, er vallen doden en zwaargewonden omdat ons eigen belangetje vóór gaat. We zeiken elkaar af in de politiek en op Facebook over zielige details. We slaan elkaar bijna dood om de huidskleur van Zwarte Piet, homo’s worden mishandeld en niet alleen door moslim-extremisten, voor de lol mag het ook. Met Oud & Nieuw blazen we elkaar op met mortiergranaten omdat we vinden dat dat een verworven recht is, een traditie die in stand moet worden gehouden. Katten nemen we op schoot en knuffelen we bijna dood, honden laten we uit, paarden zijn edel en dus rijden we erop, maar zodra dat rijden niet meer lukt, draaien we er kroketten van. Alle andere beesten, koeien, lammetjes, kippen en vissen mogen gemarteld en dood geknuppeld worden, want ons karbonaadje laten we ons niet afpakken, en het moet wèl betaalbaar blijven.

Als we maar met mes en vork eten, want dat is belangrijk.