Ik zit in de tuin in het zonnetje. Met de helft van mijn hersens lees ik een boek van Simon Carmiggelt: Twijfelen is toegestaan. De andere helft is, zoals gebruikelijk, herinneringen aan het ophalen. Wat moet ik vooral niet vergeten te melden in mijn volgende post? Want dat gebeurt me te vaak; dat me meteen na het plaatsten van een bericht allerlei gebeurtenissen te binnen schieten die ik had moeten opschrijven. 
Mijn volgende post, die ik inmiddels alweer een paar dagen aan het herkauwen ben, wordt dan ook een overzicht van zaken die ik vergeten ben in de twee ‘Losers’ posts.
Ook moet ik niet vergeten om weer eens iets aardigs te schrijven over wat iemand in een ongeneeslijk optimistische (of een ongeneeslijk hypocriete) bui eens omschreef als ‘Ons Nieuwe Huis’.

Terwijl ik daaraan denk, begint mijn andere hersenhelft aan het voorlaatste verhaal, hoogst toevallig maar heel toepasselijk, getiteld ‘Huisje’, dat gaat over een woning waar Carmiggelt en zijn vrouw ooit gewoond hebben. Hij schrijft daarover:

‘Ik kocht het huisje indertijd voor een krats want de straat was nog niet in de mode, zoals nu. Ik hield toen van zo’n antiek krot en mijn vrouw besloot er ook maar van te houden. Het was één kamertje diep en dus zeer trappenrijk. Toen het nog leeg stond, begeerde mijn moeder, die bij ons op bezoek was, mijn aankoop te bezichtigen. Ze ging erheen met mijn vrouw, besteeg zwijgend al die trappen, bekeek zwijgend de kamertjes en het keukentje dat iets groter was dan een w.c.
Pas op straat zei ze: “Jij hebt heel wat over voor een man.”

Daar had ze gelijk in. Hoe verschrikkelijk gelijk bleek mij pas uit de tomeloze vreugde die zich van mijn vrouw meester maakte, toen we een paar jaar geleden uit het pandje vertrokken naar een ander huis.
Als ik in de hel kom, weet ik waarom.’

Zo, ik ben weer aardig geweest.