Aangevuld 15 oktober 2020 8:00

Er schoot mij vannacht zomaar nog iets te binnen; iets dat me zelfs ter verificatie de geschiedenisboeken heeft ingejaagd.

In 1991 had ik een belastbaar inkomen van fl 183.250,-. Dat was voor die tijd een gigantisch bedrag en ook een persoonlijk record, dat nooit meer is geëvenaard.
De tent was nog een v.o.f. dus ik heb niet dat hele bedrag als inkomen genoten. Het was mijn helft van de winst die mijn bedrijf had opgebracht. Een deel ervan werd gebruikt voor investeringen en een deel werd toegevoegd aan de reserves van de zaak. Maar er bleef zat over voor een riant inkomen, inclusief 2 vakanties per jaar waarin we niet op de kleintjes hoefden te letten.
Ik tracteerde mezelf in dat jaar voor het eerst  sinds de oprichting van mijn bedrijf op een redelijk dure auto, een Chrysler Voyager van bijna fl 60.000,-, een MPV met 7 zitplaatsen.
Laat Pipo of zijn handlangers eens uitleggen hoe die winst in 1991 omhoog kon schieten, zonder enige bemoeienis van hemzelf of van die handlangers. Wat was er in dat jaar gebeurd, en wie had dat voor elkaar gekregen? Daar hebben ze geen idee van. Als je daarnaar vraagt, dan krijg je, na een kuchaanval, een onbegrijpelijk gegromd antwoord.

(In de negentiger jaren probeerde ik het hele stel wat meer bij de bedrijfsvoering te betrekken door daar regelmatig vergaderingen over te beleggen.
Daar ben ik mee gestopt omdat ze geen enkele belangstelling hadden; ze kwamen niet opdagen of zaten ongeduldig op de klok te kijken. Bedrijfsvoering, winst, prijsstellingen, investeringen, betalingstermijnen, toekomstplannen? Wat hadden zij daarmee te maken? Plat gezegd: het interesseerde ze geen lor. Toen niet en later ook niet. En dat is precies waarom de tent naar de bliksem is gegaan. Ze hadden nooit het minste benul van wat ze aan het doen waren, of wat er gedaan moest worden om de toekomst het hoofd te bieden. Daarom kwamen ze ook nooit verder dan loos gebral en imbeciele, kansloze ideeën. Gelukkig hadden ze ook nooit enig idee hoe ze die ideeën moesten uitvoeren, en waarschijnlijk werden ze bij het denken eraan al zo moe, dat de schade gelukkig beperkt bleef tot niet meer dan één uitgevoerd briljant plannetje á raison van slechts fl 40.000,-. In die zin mocht ik blij zijn met hun gebrek aan kennis & daadkracht.)

In de jaren na 1991 schommelde mijn inkomen steeds net iets onder dat persoonlijke record. De IB aanslagen logen er dan ook niet om. Dat was voor mijn toenmalige boekhouder reden om in het boekjaar 1995 de bezem flink door de administratie te halen (ik zou eigenlijk ‘onze boekhouder’ moeten schrijven, maar Pipo had voor cijfers geen enkele belangstelling, behalve dan voor wat ik iedere maand braaf op zijn rekening stortte).
Dubieuze debiteuren, apparatuur, auto’s, alles dat maar enigszins verantwoord was werd versneld afgeschreven. Die operatie slaagde zelfs zo goed dat er per ongeluk een enorm gat werd geslagen in de FOR. Laat Pipo wederom maar weer uitleggen hoe dat in zijn werk ging, en wat FOR is; hij weet dat vast wel als ‘bevlogen en bekwame vennoot’.
Die FOR afbraak leverde over 1995 extra aanslagen IB op van ruim fl 80.000,-. Paniek in de tent, want ik had geïnvesteerd als een gek, dus zoveel contanten hadden we niet.
Er kwam zelfs een deurwaarder aan huis, klaar om zegeltjes te plakken. Dat was uiteraard míjn probleem, daar had Pipo uiteraard helemaal niets mee te maken; Pipo was er om te monteren en om te kaarten. Daar had hij het al zóóóó ontzettend druk mee dat er echt geen tijd over bleef voor directiewerk.
Ik hat dat probleem tenslotte veroorsoakt dus most ik dat ouk moar oplossu; zijn inbreng bleef gewoontegetrouw beperkt tot stipt om half vijf tierend bij de buitendeur staan: “Wu mottu noar heus!”
Gelukkig begreep de fiscus mijn uitleg en kreeg ik een half jaar tijd om die fl 80.000,- te betalen. Dat me dat probleemloos lukte zegt genoeg over het bedrijfsresultaat in die tijd. De tent liep als een zonnetje, en nagenoeg zonder financieringen, en zoals gezegd ook zonder enige bemoeienissen van anderen. Pas jaren later zouden de mafklappers bedenken dat het eigenlijk allemaal hun prestaties waren geweest.

Omdat ik het in die tijd ook steeds drukker kreeg met de verkoop van computers en met de verhuizing, en omdat ik geen zin had om de kar eeuwig alleen te blijven trekken, vond ik het daarna tijd worden om het stokje over te dragen.
Dat leek aardig te gaan, maar zoals ik al eerder schreef was dat schijn.
De omzet steeg, niet door hun zogenaamde inspanningen, maar omdat onze vaste klanten steeds meer werk bestelden omdat IK in de jaren ervoor steeds meer diensten had bedacht die we konden aanbieden. En Arthur was zo vriendelijk om reclame te maken en bracht daarmee twee klanten aan. Zo ontstond de groei waar de mafklappers later mee liepen te pronken, zo trots als een aap met twee lullen. “Wij hebben de zaak opgebouwd.”
Maar de winst daalde, omdat er geen enkele rem was op de kosten, maar dat viel niet op omdat alle nieuwe aanschaffingen werden gefinancierd door de bank of zelfs werden geleased. We leefden niet van de winst, we vraten de reserves op die ik in de jaren ervoor had opgebouwd.

In het begin verliep de teruggang nog redelijk langzaam, maar zorgwekkend genoeg om in 1999 voor het eerst een vergadering te beleggen over maatregelen die genomen moesten worden om het tij te keren.
De rest heb ik al eerder uitgebreid geschreven. Niemand luisterde; stiekem werden er zelfs steeds grotere bedragen uitgegeven aan privé-kwesties en aan ‘zakelijke’ avonturen van wat toen nog personeel was, samen met een volslagen buitenstaander.

Omdat de sfeer in die tijd nog harder achteruit ging dan de winst, vond ik het in 2004 welletjes en trok ik me terug uit de tent.
Dat dat de juiste beslissing was, werd in de jaren daarna steeds duidelijker. In 2010 was er helemaal niets meer over van wat ik met zoveel moeite, en zoveel tegenwerking van mijn partner en zijn handlangers, had opgebouwd.