Het aantal bedreigde diersoorten neemt, helaas vaak door onze eigen schuld, wereldwijd in een razend tempo toe.
Het Wereld Natuur Fonds heeft er zelfs een hitlijst van gemaakt om ons duidelijk te maken hoe nijpend de situatie is.
De WNF Top Tien van de meest bedreigde diersoorten
Op de tiende plaats vinden we de rivierdolfijn, op de negende de haai, dan ijsbeer, zeeschildpad, walvis, neushoorn, mensaap, reuzenpanda, olifant, en met stip op de Eerste Plaats: De Tijger. Daarvan zijn er, zo roept Tygo Gernand iedere dag wanhopig, nog maar 3.900 over. “Dat kan toch niet!”
De advertenties die proberen ons te werven als sponsor van de bedreigde tijger, laten foto’s zien van aandoenlijke tijgerpups, wanhopige tijgermoeders of bejaarde tijgers die, met een droeve blik in de ogen, ieder ogenblik de laatste adem kunnen uitblazen. Zielig is in. Met een foto van een tijger die net bezig is een krijsend hert uit elkaar te rukken, win je hoogstens sponsors voor het hert, maar niet voor de tijger. Die foto’s bewaren we dus tot het moment dat het hert binnen komt in de Top Tien.
Dieren in nood moeten geholpen worden. Diersoorten die met uitsterven worden bedreigd, moeten worden gered, een verdrinkend kalf moet ten koste van alles uit een sloot worden opgevist, een uit het nest gevallen mus wordt liefderijk opgevoed. Dierenbescherming zit diep in onze genen.
De reden daarvoor is waarschijnlijk niet meer dan een schuldgevoel voor alle beesten die dankzij ons een voortijdige en meestal gruwelijke dood sterven om onze smaakpapillen eens lekker in de watten te leggen. Het kalf dat we van de verdrinkingsdood redden, mag daarna meteen naar het abattoir waar het in geen tijd wordt ontbonden in smakelijke factoren. Verdrinken is zielig, geslacht worden niet.
Vlees eten doen we allang niet meer omdat het nodig is voor onze gezondheid. We moorden, of laten moorden omdat het lekker is. Als het puur om gezondheid ging, dan zouden we het hele beest moeten eten. Ook vanuit een ethisch standpunt zouden we dat moeten doen. Als we alle geslachte dieren helemaal zouden gebruiken, dan zouden er minder dieren hoeven te worden geslacht. Dat doen we niet, de gezondste delen, de organen, die blieven we niet meer.
Tenzij er een mooi verhaal aan verbonden is. Als we er een exquise naam voor weten te bedenken, en een erkende fijnproever zo ver kunnen krijgen dat hij het de hemel in prijst, dan kunnen ingewanden zomaar een delicatesse worden. We halen het niet onze hersens om gasten een toastje met kippenlever aan te bieden; maar een bruschetta met foie gras, daar durven we mee rond te gaan. Dat zo’n beest voor die foie gras wordt gemarteld, verhoogt de waarde alleen maar. Dat benadrukt het bijzondere karakter. Als mensen zo veel werk steken in zo’n klein levertje dan moet het wel iets bijzonders zijn. Het doet meer voor ons gevoel dan voor onze smaakpapillen. “Wij zijn fijnproevers. Kijk maar, we eten foie gras en oesters. En we spoelen het weg met Champagne.”
Hoe veel ik ook van dieren houd, sommige reddingsacties vind ik zinloos. Diersoorten die in de gevarenzone verkeren zijn niet te redden, ongeacht wat de oorzaak is van het uitsterven. Het klimaat kan veranderen, de omgeving kan veranderen. Zelfs als het om illegale jacht gaat, is het vechten tegen de bierkaai. Je redt een tijger, en achter je rug worden er twee andere afgeknald. De enige manier om de illegale jagers te bestrijden is ze hun gang laten gaan. Uiteindelijk moorden ze hun eigen handelswaar uit en worden ze werkloos.
Hoe moet je trouwens aan een stroper uitleggen dat hij fout bezig is, als 100 meter verderop een andere vent met een geweer, een vergunning en een maandsalaris “de natuur staat te beheren”?
De wereld doen we geen plezier door diersoorten te redden. De Aarde draait onder alle omstandigheden onverstoorbaar zijn rondjes om de zon, welke dieren er dan ook op mogen rondlopen, huppelen, springen of kruipen. Als de Aarde verandert, en dat doet ze voortdurend, dan veranderen de diersoorten en plantensoorten mee. Alleen de zee verandert nauwelijks, dus heeft zeeleven een grotere kans op het eeuwige voortbestaan, maar daar weet de visserij wel een oplossing voor. En als het de vissers niet lukt, dan krijgen we ze wel plat met plastic en afgewerkte olie.
In de honderden miljoenen jaren geschiedenis van de Aarde zijn al duizenden diersoorten verschenen en weer verdwenen, volgens het aloude beproefde “Survival of the fittest” mechanisme. Dat mechanisme werkt niet alleen bij de ontwikkeling van individuele soorten, maar ook bij de competitie tussen soorten. Het leven is een afvalrace die start bij de geboorte en eindigt bij de dood. Niet alleen de persoonlijke geboorte en dood maar ook de geboorte en dood van de soorten. En geen andere soort heeft daar last van. Zou de wereld beter zijn geweest als de dinosauriërs, wolharige mammoeten en de dodo’s niet waren uitgestorven?
Zelfs het bestaan van de mensheid houdt eens op; ook al vinden we onszelf de bevoorrechte soort, en ook al zijn we dat misschien zelfs wel. Eens wordt de Aarde een voor de mensheid onleefbare planeet. Als we dat niet zelf doen dan regelt de natuur of de kosmos dat wel. En dan is het over voor de mensheid. Ook dan stopt de Mallemolen van het Leven niet. Alleen de passagiers veranderen, en daarvan zullen er altijd genoeg overblijven. Er zijn honderdduizenden diersoorten die meteen de vrijgekomen plaatsen innemen. Dieren die beter geschikt zijn voor de dan heersende omstandigheden. Want wat die omstandigheden ook zijn, er is altijd een bijpassend leven voor te vinden.
Zo ver is het voor ons nog niet, maar zo ver is het wel voor de bedreigde diersoorten. Hun tijd zit er op. Laten we ze begraven of opeten, en er een borrel op nemen. Laten we ook bedenken dat er diersoorten zijn die een gat in de lucht zullen springen zodra de tijger is uitgestorven. Kunnen ze eindelijk veilig buiten spelen.