Breinen zijn rare dingen. Via een vreemde, lange omweg bracht mijn denkbrein me opeens terug naar een staaltje van de 'bedrijvendokter' dat ik al helemaal vergeten was.

Breinen zijn rare dingen. Ze zijn allemaal anders en allemaal interessant. Ieder brein heeft zijn eigen nukken, zijn eigen eigenaardigheden en zijn eigen geheimen.
Over mijn eigen brein ben ik zelf lang niet ontevreden. Ik zou mijn brein voor geen prijs willen ruilen voor een ander.
Maar ik heb het ook zelf opgeleid en afgericht. Vroeger wilde het nog weleens vervelend zijn, maar dat heb ik eruit gekregen. Met enige hulp, moet ik melden. Van Coby. En van mijn twee hartsvriendinnen zonder wie ik het leven ná Coby niet had aangekund.
Daarom word ik nu iedere dag weer opnieuw blij wakker in mijn eigen hoofd. Het idee alleen al om wakker te moeten worden in een ander hoofd, met een ander brein, en andere eigenaardigheden en andere gedachten. Daar krijg ik het benauwd van. Baas in eigen hoofd wil ik zijn, in dit hoofd.

En dat hoofd is alleen nog maar de zolder van ons lichaam. Daaronder hangt nog een heleboel andere franje.
Een romp, benen, armen en die zijn weer allemaal gevuld met andere onmisbare onderdelen.
Onderdelen die om onverklaarbare redenen bij de één minder ruimte nodig hebben dan bij de ander.
Bij mijn twee hartsvriendinnen schuilen enorme harten en uitstekend functionerende breinen in lichamen van niet meer dan een kilootje of 55.

Zo  kwam ik onbewust terecht bij het andere uiterste, in twee opzichten. Minstens twee maal zoveel ruimte. Maar leeg, ongebruikt.
De dokter. Die ‘dokter van toen’ bedoel ik dan.

Lang geleden was ik eens op bezoek bij de dokter. Normaal gesproken was het daar altijd een heisa van belang. Overal gedreun, geraas, machines die kreunen, stampen, fluiten als chagrijnige stationschefs, janken alsof ze geslagen worden, gillen alsof ze vermoord worden, terwijl de lucht doet denken aan De Hoogovens tijdens een uitslaande brand. Frisse lucht krijg je alleen als de laaddeur open moet om een auto te laden. Dan kan het ineens hartje zomer zijn, maar ook kan dat je doen denken aan een kille bergtop tijdens een sneeuwstorm.
150 Jaar na dato nog steeds een stukje Nederland dat doet denken aan de Tijd van de Industriële Revolutie.

Maar in zo’n sfeer weet je wèl dat er omzet wordt gemaakt. Iedere reutel, iedere kreun, iedere gil, iedere fluit, iedere dreun brengt geld op. En dan zijn die ontberingen niet erg. Integendeel, ze zijn een goed teken.
Je voelt dat het goed gaat en daar ben je blij om. Want dat gun je anderen ook.

Maar die ene keer ontbraken de ontberingen. Een paar mannetjes slenterden verveeld rond of stonden ergens zomaar, vreugdeloos en doelloos, alsof ze in een kroeg op hun biertje aan het wachten waren. Maar dan zonder iets te zeggen.
Verder niets dan stilte, doodse stilte.
Op één apparaat na dat ergens in een hoekje een beetje stond te snikken. Soms dacht ik zelfs een druppel te horen vallen. Alsof het stumpertje verdriet had.

Als je vijfendertig jaar zelfstandige bent geweest, dan weet je in zo’n geval wel wat er aan de hand is. Niet veel goeds in ieder geval, alarm, paniek in de tent. Als personeel staat te niksen dan is dat omdat er niets te doen is. Geen zinnige werkgever zal ooit tegen zijn personeel zeggen: “Doe vandaag maar even niets hoor. Ga maar een beetje rondhangen, dat hebben jullie wel verdiend.”
Daarom informeerde ik bij terugkomst in mijn eigen, warme, comfortabele kantoor bij ‘een wederzijdse bevriende’ of de zaken wel goed gingen bij de dokter. Uit bezorgdheid.

De volgende dag belde de dokter mij speciaal op: “Hahaha, nou, een goed instinct heb jij hoor. Hahaha, dus jij denkt dat het niet goed gaat hier. Nou, het is nog nooit zóóóóóóó goed gegaan als nu. We hebben het drúúúúúúúúk. De winst is torenhoog en we staan tot aan onze knieën in het geld; we krijgen het gewoon niet op. Hahahaha, hihihi, giechel, giechel. Je wil niet weten wat we allemaal moeten doen om er vanaf te komen. Want anders betalen we straks triljoenen aan de Belastingdienst. Giechel, giechel, hihi.
Ik ga weer gauw aan het werk, want anders krijgen we een achterstand die we nooit meer inhalen. Hahahaha.”

Drie weken later werd de tent failliet verklaard.

Prompt hing de dokter weer ’toevallig’ aan de telefoon: “Hahahaha. Failliet? Nou moet je niet denken dat we zómaar failliet zijn gegaan. Hihihi, giechel, giechel. Natuurlijk niet! Maak je maar geen zorgen, hoor. Je zou beter moeten weten, hahahaha. Dit was een slim plannetje waar we anderhalf jaar mee bezig zijn geweest. Hahaha, giechel, giechel.”

En dat zou mijn kerngezonde bedrijf wel eens even gaan ‘reorganiseren’.

And the rest is history.