In de jaren negentig had ik een ‘winkel in een winkel’. Terwijl de rest het ‘gewone’ werk deed, verdiende ik mijn geld met de verkoop van computers. Met de winst die ik daarop maakte heb ik, en niemand anders, kans gezien om de zaak technisch naar het niveau te tillen dat nodig was om de toekomst het hoofd te bieden. Zonder die winst en zonder de kennis die ik in die tijd opdeed was dat nooit gelukt en was het bedrijf kansloos geweest.
De grafische industrie ging net als veel andere bedrijfstakken in die tijd over van een arbeidsintensief ambacht naar een kapitaalintensieve industrie. Van filmpjes knippen en plakken, zijn we via DTP in tien jaar overgegaan naar tonnen kostende scanners, servers, belichters, digitale proefsystemen en alle andere franje die daarbij hoorde.
Daar was geld voor nodig, en kennis. Maar vooral inzicht, en ik was de enige die dat inzicht had. Het heeft heel wat gevloek en ruzies opgeleverd om dat voor elkaar te krijgen. Ik kan me de eerste schreeuwpartij nog heel goed herinneren, in 1985 “Nòg een kompjoeter? We hebbu al een kompjoeter, hoor! Zoudu we niet eens meer aan onszelluf motte denke?”
Dat was de eerste van een lange reeks, maar ik dreef mijn zin door en we weten wat daar het resultaat van is geweest.
Het is altijd mijn inzicht geweest die de zaak draaiende heeft gehouden. Wie zijn oren dicht stopt voor het zelfverheerlijkende, ongefundeerde gebral van “Eigenlijk is het ons bedrijf” en in plaats daarvan even kijkt naar ontwikkelingen in de tent tijdens en vooral ná mijn bemoeienissen, zal van buitensporig goeden huize moeten komen om te ontkennen dat toen ik er nog bij was de zaak groeide als een tierelier, en dat daar een einde aan kwam met de Opstand der Horden.

Ik heb mijn sporen verdiend; maar die sporen zijn van me gejat. En omdat daarna niemand het paard nog de sporen gaf, is dat paard in het abattoir beland. Maar gelukkig heb ik zelfs dàt voorzien en heb ik daarop net op tijd geanticipeerd door aan de onherroepelijk komende catastrofe te ontsnappen. Voor de zoveelste keer was ik weer de enige die begreep wat er zou gebeuren.
Dat heeft mij een fors deel van mijn inkomen gekost, maar blijven zou me meer hebben gekost. Dat heeft de geschiedenis ook aangetoond.

Tegenwoordig hoef ik geen geld meer te verdienen; ik kàn zelfs geen geld meer verdienen omdat mijn lichaam niet meer meewerkt. Er zijn ergere dingen. Wat ik nog wel steeds leuk vind is ontwikkelingen volgen, en nog steeds net als vroeger, voorspellingen doen over de toekomst.
Al tijden lang roep ik bijvoorbeeld dat we met die hele energietransitie op het verkeerde spoor zitten. We zijn knettergek bezig, en als we heel even over onze schouders kijken naar het verleden, dan zien we daar de bevestiging van.
Dit is niet de eerste keer dat de mensheid heeft gedacht dat een andere energievorm de toekomst zeker kan stellen. Met haarden en scheepsbouw hebben we Europa ontbost, toen de bossen op waren zijn we de grond zelf maar gaan verbranden in de vorm van turf, vervolgens moesten we nog iets dieper de grond in voor steenkool, gevolgd door olie, waar we nog dieper voor moesten graven.
Iedere keer dachten we de oplossing te hebben gevonden en iedere keer kwamen we van een koude kermis thuis. En dat gaat nu weer gebeuren. Over vijftig jaar kijken we verbijsterd naar een berg afgedankte accu’s en windmolens en vragen we ons af: “Gut, waar is dat vandaan gekomen en wat zullen we ermee doen?”

De circulaire maatschappij noemen we dat gestuntel, maar het is niets anders dan commerciële kletskoek. Na dertig of veertig jaar zijn we nog steeds niet in staat om rendabele windmolens te bouwen. Nog steeds draaien die dingen niet op wind, maar op subsidie.

Wat veel belangrijker is dan een andere energiebron is een andere mentaliteit. Wij moeten zelf veranderen.
We moeten niet ànders reizen, niet ànders produceren. We moeten mìnder reizen, mìnder produceren. Niet zelf meer nieuwe kringlopen uitvinden. De natuur heeft ons alle kringlopen geleverd die we nodig hebben. Ons probleem is dat we méér willen dan we nodig hebben, en dat moet ieder jaar weer overtroffen worden. Genoeg is nooit genoeg voor ons.
Zodra we zelf veranderen kan de Aarde nog een hele tijd mee. Zelfs met veel meer mensen dan er nu zijn. We roepen nu dat de Aarde zwaar is overbevolkt. Maar dat riepen onze voorouders ook al, toen er nog maar 2 miljard wereldburgers waren.
Het is allebei onzin, met 7 miljard mensen  ligt 90% van het aardoppervlak nog braak. Alleen die paar plekken waar we samen klitten zijn te dicht begroeid met de mensen. We gedragen ons als mieren, we leven pal op elkaar in mierenhopen maar zodra je die mierenhoop achter je laat val je in de stilte en leegte. Niet alleen ver weg in Siberië of in Australië bijvoorbeeld is nog ruimte zat te vinden, maar ook om de hoek in Europa.
Iedereen klit bijvoorbeeld in Spanje samen aan de kust, neem Benidorm als goed voorbeeld. Als je rondloopt in Benidorm krijg je inderdaad de indruk dat de wereld overbevolkt is. Maar zelfs vanuit Benidorm is de lege ruimte nog te voet te bereiken. Ik heb het menig maal gedaan. Binnen een uur loop je door een leeg landschap dat zich uitstrekt tot de Portugese kust.
Als je in Nederland over dat soort opties praat, dan komen de ‘Ja maren’ direct boven, want daar zijn we goed in. “Daar kunnen we niet wonen, het is er bloedheet, er groeit zelfs niets”.
Dat klopt, maar dat hebben wij gedaan. Ooit was Spanje, net als Nederland en de rest van Europa dicht begroeid met bossen. Die hebben we opgestookt en gekapt om schepen van te maken. Die hadden we nodig omdat we toen al méér, méér, méér wilden.
Dat waren bossen die we nu goed hadden kunnen gebruiken om al die afvalgassen op te nemen, want daar zijn bomen in gespecialiseerd.
Ook die hete binnenlanden van Spanje zijn bewoonbaar en rendabel te maken. Wat in Israel is gepresteerd, kan overal worden gedaan.

Een paar weken geleden schreef ik al dat ik hoopte dat we door corona misschien eindelijk eens wakker zullen worden uit die zelfgebouwde nachtmerrie.
Tot mijn grote genoegen begint het daar op te lijken. Er is een heuse denktank aangesteld (en nu een èchte, mèt hersenen) de ‘Werkgroep Toekomst Luchtvaart’, die zich moet wijden aan de Nederlandse luchtvaartproblematiek. De eerste aanbeveling is afgeleverd: Stoppen met de zogenaamde ‘pretvluchten’ scheelt niet alleen 100.000 vliegbewegingen per jaar op Schiphol, maar kan ook de redding betekenen van alle grote steden en andere trekpleisters die nu onder de voet worden gelopen door dagjesmensen die daar niets te zoeken hebben, maar die aan de verleiding geen weerstand kunnen bieden want ‘voor een paar tientjes kun je er al heen.’