Toen ik aan dit stukje begon, vroeg ik mij noodgedwongen af hoe ik de schenkers van deze muurschildering eigenlijk zie, omdat ik nu eenmaal een omschrijving nodig had. “Vroeger” noemden we ze onder elkaar “De Kabouters”, maar voor die titel beginnen ze te oud worden. “De kinderen van de overkant” zijn ze niet meer, en als omschrijving zou ik ze daarmee ook tekort doen, want daar zijn ze me te dierbaar voor. “Een soort kleinkinderen” of zoiets? Fout. Alles dat daarop lijkt stuit me tegen de borst, zonder dat ik precies wist waarom dat is.

Ik heb er lang over moeten nadenken. Hoe denk ik over ze? Wat zijn ze van me? Wat betekenen ze voor me? Waarom vind ik die woorden ongepast? En waarom vind ik het dramatisch als ze “u” tegen me zeggen? Ik wil geen “u” zijn voor ze, ik wil een “jij” zijn, zonder dat ik dat kon motiveren. Ik ben er met veel moeite achter gekomen.

Ze zijn geen kinderen in mijn ogen, laat staan kleinkinderen. Ik voel me niet ouder, ik voel me niet wijzer. Ze zijn gewoon vrienden, drong toen tot mij door, maar dan wat jonger dan ik. Van die jonge vrienden heb ik vandaag een wandschildering cadeau gekregen, waar ik ongeneeslijk vrolijk van word. Als ik de keuken in loop zie ik rechts die wandschildering waarvan ik vloeibaar word. Om me definitief te vloeren zie ik links een schort waarover is nagedacht. En dan kan zo’n dag niet meer stuk. Fantastisch!

Er is iets anders gaande wat ik minder fantastisch vind. Via onbekende kanalen is bekend geworden dat ik enige last heb van mijn rug. Regelmatig wordt daarom op straat op bezorgde toon aan me gevraagd hoe het nu met mij gaat en of ik al meer weet van het behandeltraject.
Ook werd een voorgesteld dagje Amsterdam uitgesteld met het argument ‘laten we daar maar even mee wachten tot het iets beter gaat met je rug. Je liep vorige keer zo slecht.’ 

Ik ben blijkbaar officieel opgenomen in de kring van bejaarden met ouderdomsverschijnselen, en moet me daar ook naar gedragen. Dan mag je geen plezier hebben, je mag ook niet gezellig doen, en je mag zeker geen dagjes weg. Kom nou.
Je moet je ouderdomsverschijnselen, denk ik, uitbuiten door thuis in een stoel achter het raam te gaan zitten, met de tragische blik van het slachtoffer in de ogen.

Ik ga morgen wel in mijn uppie naar de grote stad.