Ik lees veel; korte verhalen van Godfried Bomans, Simon Carmiggelt en sinds kort ook Toon Hermans. Maar vooral lees ik populair-wetenschappelijke boeken over de meest uiteenlopende onderwerpen, oerknal, evolutie, de grote natuurrampen uit de historie van de wereld, Swifterbantcultuur, zelfs religie.
Pas nu ik dit schrijf, dringt het tot me door dat ik helemaal niet over de meest uiteenlopende onderwerpen lees. Alle boeken hebben met de vorming van heelal, aarde en mens te maken.
Ik geloof nooit iets zomaar, ook niet als het zwart op wit staat. Niet in een boek, niet in kranten en zeker niet zomaar ergens op het internet. Je wordt in de digitale wereld overspoeld met tegenstrijdige informatie en probeer daar maar eens de waarheid tussen te vinden.
De enige manier om de waarheid te vinden, of wat ik daarvoor houd, is toetsen. Alles moet getoetst worden. Door alle tegenstrijdige informatie en meningen op een rijtje te zetten en op redelijkheid te beoordelen; door gewoon zelf na te denken of door een stelling te falsifiëren. Vooral dat laatste; ik draai in gedachten een stelling om of ontken hem en probeer dat standpunt te onderbouwen of te weerleggen.
Want wetenschappelijke standpunten en zelfs bewijzen komen zelden of nooit objectief tot stand. Een wetenschapper onderzoekt bijna altijd met een vooroordeel. Hij neemt een stelling in, en zoekt vervolgens bewijzen voor die stelling. Bewijzen voor het tegendeel worden genegeerd, ook als die bewijzen veel sterker zijn.
De klimaatverandering is daar een goed en recent voorbeeld van. Klimaatwetenschappers doen wanhopig hun best om te bewijzen dat de mens schuldig is aan de opwarming van de aarde, en negeren daarbij krampachtig de historische ontwikkeling van het klimaat. Want die past niet in hun visie. Dat het wereldwijde klimaat altijd even veranderlijk is geweest als het lokale weer, wordt in de argumentatie totaal niet meegenomen. De verandering die nú plaats vindt, is onze schuld.
Gelovigen doen hetzelfde in hun geloof. Ook zij hebben een visie, zelf ontwikkeld of meegekregen via de omgeving, en zoeken bij het lezen van hun heilige boek naar díe verzen die passen bij hun persoonlijke overtuiging. Tegenstrijdigheden worden genegeerd. Bij discussies over geloof is een regelmatig terugkerende reactie op een citaat uit de Bijbel dan ook: “Nee, dat moet je anders zien, dat is niet zo bedoeld”. Want de bedoelde passage is niet compatible met hun geloof, en moet dus worden aangepast. Er wordt een context omheen geweven, waardoor hij met een beetje wringen toch passend gemaakt kan worden. Bijbelclubs zijn zelden bezig met bestudering van het geloof. Ze zijn meestal bezig met het passend maken van Bijbelse teksten aan hun eigen overtuiging.
Ik discussieer graag over geloof; niet omdat ik geloof, maar omdat het een interessant onderwerp is. Geloof hoort bij onze geschiedenis, onze cultuur.
Ik ben het helemaal eens met Steven Hawking, die zegt: “We hebben God niet nodig om het ontstaan van het heelal te verklaren, maar we kunnen niet bewijzen dat God niet bestaat. Evenmin zijn we in staat om te bewijzen dat God wèl bestaat”.
Samen met mijn eigen standpunt, dat ik niets zomaar geloof, ook niet als het zwart op wit staat (dus ook geen religieuze boeken), vormt dat de basis voor mijn levenshouding. Ik ga ervan uit dat er niets is na de dood, en als er wel iets is, dan is dat een onverwachte bonus. Overigens, als je geloof negeert en je concentreert op de dood zelf, dan kun je tot interessante conclusies komen. Die zal ik later proberen uit de doeken te doen.
Maar dat betekent niet dat ik geen mening mag vormen over het geloof zelf. Het is heel goed mogelijk om als ongelovige het standpunt “God bestaat” in te nemen, en vanuit dat standpunt religieuze stellingen te toetsen, zonder het geloof zelf aan te tasten. Dat geeft verrassende resultaten, die vaak de basis zijn voor boeiende gesprekken met de dorpsherder.
Één van de boeken die ik recent heb gelezen, is “De dobbelstenen van God”, geschreven door Kitty Ferguson. Kitty probeert langs wetenschappelijke weg te bewijzen dat God bestaat.
Kitty begint bij “In den beginne was er niets” en eindigt in de twintigste eeuw. Alles wordt behandeld wat voor die ontwikkeling nodig is geweest, singulariteit, oerknal, sterke en zwakke krachten, ferionen en bosonen, en wat in die tussentijd is gebeurd, ontstaan van sterren en planeten, de uitdijing van het heelal, de achtergrondruis in het heelal, het ontstaan van die klont materie die wij Aarde noemen, de oersoep, continentale driften, ontstaan en evolutie van flora en fauna, inclusief mensheid.
Iedere wetenschappelijke theorie die in de loop van de wetenschap is ontwikkeld en onderbouwd wordt naadloos ingepast in haar eigen geloofsovertuiging, en gebruikt als bewijsmateriaal voor het bestaan van God: de Algemene en de Speciale Relatieviteitstheorie van Einstein, Perkenwet van Keppler, Chaostheorie van Lorenz, het heliocentrische wereldbeeld van Galilei, de stellingen van Steven Hawking; allemaal zijn ze “bevestigingen van de waarheid zoals die al eeuwen eerder in de Bijbel werd geopenbaard”. Ook al is een aantal van die wetenschappers na de publicatie met excommunicatie of erger bedreigd door de moederkerk, toch heeft volgens Kitty de kerk die ontdekkingen altijd als bewijs voor het bestaan van een schepper gezien.
Natuurlijk behandelt ze in het boek ook vragen waarop de wetenschap nog geen antwoord heeft, en waarop de wetenschap misschien nooit antwoorden zal vinden. Hoe is de singulariteit ontstaan? Was die singulariteit een zwart gat waarin een eerder heelal was verdwenen? Of was er vóór die tijd echt helemaal niets en is door de oerknal materie en antimaterie ontstaan? Wat bracht die oerknal dan op gang? Wat gebeurde er in die eerste seconde?
Ook die raadsels weet Kitty moeiteloos in te passen in haar bewijzenlijst: “God hoeft Zich niets aan te trekken van Zijn Eigen natuurwetten. En wij krijgen alleen maar de kennis die God openbaart; Hij houdt echt wel iets achter de hand, dus zullen wij nooit alles weten.”
Het is, in mijn optiek, een vervelend boek, langdradig omdat ze meer tijd besteedt aan haar eigen geloofwaardigheid dan aan haar verhaal. Maar toch is het ook een interessant boek; niet vanwege het inhoud, maar om de neerbuigende manier waarop zij omgaat met haar geloof.
Kitty is zó fanatiek wetenschappelijk bezig, dat zij daardoor het respect voor haar eigen Opperwezen, haar Schepper, haar God uit het oog verliest.
Haar invalshoek is: “God joh, jij ziet zelf geen kans om te bewijzen dat je bestaat, dus laat dat maar aan mij over. Ik regel dat wel even voor je.”
Ik kom later nog terug op het boek en op een paar door haar aangeroerde standpunten; niet om het bestaan van een schepper te weerleggen, maar omdat Kitty een paar stellingen poneert die die foute invalshoek nog iets sterker benadrukken.