Ik wind me al dagen lang op over een paar artsen. 
Vraag een specialist naar zijn mening en alles komt er uit; wat je mankeert, wat er gedaan kàn worden, wat er gedaan zou móeten worden. Je krijgt een gedegen, goed onderbouwd advies. Vakwerk! De waarheid, de hele waarheid en niets dan de waarheid.
Maar zodra je de arts vraagt om dat ook even op papier te zetten, zodat je daar iets mee kunt doen, dan krijg je een briefje: ‘Ik heb de patiënt gesproken, ik heb de diagnose gesteld, patiënt begreep alles wat ik hem vertelde en patiënt heeft zelf een beslissing genomen. Brave patiënt.’
Artsen zijn gek. Artsen zijn te laf om hun mening op papier te zetten, te bang om hun verantwoordelijk te nemen, denk ik. Want stel je voor dat hij een foutje maakt en daarop wordt aangesproken. Dat risico neemt hij niet.

Terwijl ik daarmee bezig ben, want overal is een oplossing voor, verschijnt er een krantenkop over een advocaat die overhoop is geschoten, waarschijnlijk omdat hij de verkeerde klant vertegenwoordigde. ‘Tot vanavond lieverd’, hoor ik dan in gedachten. Maar die avond komt niet meer, want vijf minuten later verdwijnt hij de eeuwige nacht in.

Daarna hoor je dan van het jongetje. Een vertrouwd jongetje dat iedere dag langs fietst, dat in het voorbijgaan ‘hoi’ roept, van wie je de moeder kent en af en toe spreekt.
Een vrolijk jongetje, een vers jongetje, nog maar net uit de startblokken vertrokken, zogezegd. En opeens ziet dat jongetje in de verte al de finishvlag, omdat er een foute walnoot in zijn hoofd is gegroeid. Dan ligt dat jongetje op een operatie te wachten die minimaal vijf uur gaat duren. Vijf uurtjes die op een normale dag in vijf minuten voorbij vliegen, maar die nu minstens vijf dagen gaan lijken.

En dan opeens kun je alleen nog maar denken aan dat jongetje en aan zijn ouders en alle andere mensen die van hem houden. En aan de artsen die hun uiterste best gaan doen voor het jongetje.